Voordat Barack Obama ook nog maar een belangrijke beslissing had genomen, was hij al de president van hoop. Sterker nog: voordat hij president was, werd hij al genomineerd voor de Nobelprijs voor de Vrede, die hij vervolgens al vroeg in zijn eerste ambtstermijn ontving. Als eerste zwarte Amerikaanse president was hij een symbool van verandering, change. “Yes, we can!”
In een land met meer dan 330 miljoen inwoners is bijna vijftien procent van de Amerikaanse bevolking zwart. Dat de 44ste president van de VS de eerste zwarte president was, geeft aan dat de witte bevolking het eeuwenlang voor het zeggen heeft gehad. Het was de door velen verguisde George W. Bush, die als eerste besloot in zijn kabinet belangrijke posities te geven aan zwarte Amerikanen. Colin Powell en Condoleezza Rice waren de eerste ‘African Americans’ die minister van Buitenlandse Zaken werden. (In 1966 benoemde president Lyndon B. Johnson de eerste zwarte minister in de Amerikaanse geschiedenis, al was het voor de niet veelzeggende functie van ‘Secretary of Housing and Urban Development’.)
Er wordt wel gezegd dat degene die het Amerikaanse volk pas echt klaarstoomde voor een zwarte president de fictieve figuur was van David Palmer, die in de hitserie 24 de geweldige rol van een zwarte president vertolkte. Vijf seizoenen lang kon de bevolking van een land waarin fictie en non-fictie steeds moeilijker te onderscheiden zijn, wennen aan een zwarte, daadkrachtige en empathische president.
Boeiend daarom te lezen in dat Obama in zijn memoires ‘Een beloofd land’ zelf aangeeft hoe lastig het is niet alleen te staan voor diversiteit, maar voor inclusiviteit binnen zijn team. Want dat er niet alleen mannen, maar ook vrouwen in het Witte Huis werkten, wilde niet direct zeggen dat zij zich ook gehoord voelden. “De ironie wil dat er een aspect van het management was dat me langer heeft gekost om te leren dan had gemoeten,” schrijft Obama. “De noodzaak om meer aandacht te besteden aan de ervaringen van vrouwen en mensen van kleur in de staf.” Obama was in dezelfde valkuil getrapt waar menig CEO de mist in gaat: veronderstellen dat diversiteit automatisch inclusiviteit tot gevolg heeft. Of in andere woorden: dat de groepsfoto een gemêleerd gezelschap laat zien, wil niet zeggen dat iedereen op de foto even goed gehoord wordt.
“Lang had ik gedacht dat hoe meer perspectieven er rond de tafel zaten, hoe beter een organisatie presteerde. Ik was trots op het feit dat we het meest diverse kabinet in de geschiedenis bij elkaar hadden gebracht. “ En toch… Ook in het Witte Huis ging het fout. Obama: “Desondanks bleken vrouwen en mensen van kleur in het Witte Huis, op verschillende momenten en in verschillende mate, met dezelfde knagende vragen, frustraties en twijfels te moeten worstelen als hun tegenhangers in andere professionele omgevingen, van de bestuurskamers van bedrijven tot de universitaire faculteiten.”
Vrouwen vroegen zich af of hun voorstellen werden geneerd door andere stafleden omdat ze misschien niet assertief genoeg waren. Werden zij wel even serieus genomen als de mannen? Werden zwarte collega’s niet bij een vergadering geroepen omdat de witte mannen het zo goed met elkaar konden vinden? “Als eerste Afro-Amerikaanse president voelde ik mij verplicht om voor een inclusieve werkvloer te zorgen,” stelt Obama. Senior Adviseur en goede vriendin Valerie Jarrett maakte Obama duidelijk dat er sprake was van toenemende ontevredenheid onder seniore vrouwen in het Witte Huis. “En pas toen moest ik enkele van mijn blinde vlekken gaan onderzoeken,” schrijft Obama. Hij riep een groep vrouwen bijeen voor een diner en gaf hen de mogelijkheid in alle openheid hun hart te luchten. In de twee uur die volgden werd Obama duidelijk hoe de vrouwen zich door de mannen genegeerd voelden. Schreeuwen en vloeken tijdens een beleidsdiscussie, domineren bij een gesprek, vrouwen halverwege een betoog onderbreken, doen alsof ideeën van henzelf afkwamen en niet van een vrouwelijke collega die hetzelfde kort daarvoor ook al had gezegd, enzovoort.
“Ik werd gedwongen in de spiegel te kijken,” schrijft Obama. “Ik vroeg mij af in hoeverre mijn eigen neiging tot machismo – mijn tolerantie voor een bepaalde jolige atmosfeer tijdens vergaderingen, het plezier dat ik had in een goed verbaal steekspel – aan hun ongemak had kunnen bijdragen.”
Obama ging ook met de mannen in gesprek. Zij waren zich echter van geen kwaad bewust, maar beloofden wel beterschap. “Ondertussen leken de vrouwen mijn suggestie over te nemen in discussies meer voor zichzelf op te komen. Dit niet alleen omwille van hun eigen gezondheid, maar omdat ze goed geïnformeerd waren en inzicht hadden en omdat ik moest horen wat zij te zeggen hadden om mijn werk goed te kunnen doen.”
Maar Obama ging verder. Hoe zat het bijvoorbeeld met het ‘Don’t ask, don’t tell’ dat sinds het presidentschap van Bill Clinton gold in het Amerikaanse leger voor de LHNTQ-gemeenschap. Wanneer het ging om de Amerikaanse ‘familie’, vond Obama dat deze familie ruim gedefinieerd moest worden: “Ze omvatte evengoed homofiele mensen als hetero.” Hoewel Obama zich in zijn tienerjaren ook schuldig had gemaakt aan machogedrag door vrienden lachend uit te maken voor ‘flikker’ of ‘homo’ – “onvolwassen pogingen om onze mannelijkheid te bevestigen en onze onzekerheid te verbergen.” – wilde hij het ‘Don’t ask, don’t tell’-debat nieuw leven inblazen. “Ik vond een beleid dat verhinderde dat LHBTQ-ers openlijk in ons leger konden dienen zowel een belediging voor de Amerikaanse idealen, als ondermijnend voor de strijdkrachten.” Het vroeg enig overredingskracht, maar uiteindelijk lukte het Obama dat de Senaat het wetsvoorstel om ‘Don’t ask, don’t tell’ in te trekken met 65 tegen 31 stemmen aannam.